Zou ik nu wel of niet helemaal naar Noordkaap gaan fietsen? Ik stelde me deze vraag in Andenes, een van de laatste dagen in juli. Andenes is het noordpuntje van de Lofoten. De Lofoten is de eilandengroep voor de kust van Noord-Noorwegen. Dit ligt al ver ten noorden van de poolcirkel. En ik kon wel tien redenen bedenken om niet naar Noordkaap te gaan: Noordkaap is niet in het noorden, ik ben er al geweest, enzovoort. Hoe kwam het eigenlijk zover?
De meeste van mijn fietstochten beginnen als een soort uit de hand gelopen grap. "Haha, jij kunt vast mijn fiets wel naar de andere kant van de USA verhuizen, als drive-a-bike. Dat spaart weer in de verhuiskosten." "Als je toch al naar Italië fietst, kun je net zo goed even in de pedalen hangen en doorrijden naar Istanboel." Eenmaal onderweg, zet zoiets zich dan in mijn hoofd vast, blijf ik rustig ontkennen dat hier een vast plan wordt uitgevoerd en constateer bij het einddoel dat het er toch maar heel onverwachts echt van gekomen is. Zo ging het nu ook. Onder het excuus van 'afscheid van Europa' had ik bij mijn nieuwe werkgever een paar maanden uitstel bedongen voor het begin van die nieuwe baan. En omdat ik die zomer toch in Helsinki moest zijn, had ik bedacht dat ik daar net zo goed over land naartoe zou kunnen gaan. Nu kun je vanuit Nederland op twee manieren over land naar Helsinki. De ene manier is via Oost-Europa, de Baltische staten, en St. Petersburg. Maar dat had ik al gedaan, een paar jaar eerder. Met uitzondering dan van dat laatste lusje St. Petersburg: omdat ik opzag tegen het gedoe met Russische visa, was ik met de boot van Tallinn, in Estland, direct naar Helsinki gegaan. De andere manier is via Scandinavië. Dit kan pas sinds kort. Theoretisch kun je namelijk over de nieuwe bruggen gaan die binnen Denemarken Fyn en Zeeland (Sjaelland) verbinden, en bij Kopenhagen over de Oresund direkt toegang tot Zweden geven (hoewel dit met de fiets weleens niet mogelijk zou kunnen zijn), en dan hoef je alleen nog maar de Botnische golf ronden, in Noord-Zweden. Die laatste lus gaat langs plaatsen als Luleå, Tomio en Oulu. Deze zijn wat minder bekend bij vrienden en familie. Dus om uit te leggen wat je ongeveer van plan was, kon je het dan beter over 'via Noordkaap' hebben. Dat had weer alles in zich om uit de hand te lopen.
Andenes dus, op de Lofoten. Een week of vier daarvoor was ik uit Nederland vertrokken met dit vage plan om de Botnische golf te ronden en via Zweden 'of zo' naar Helsinki te fietsen, waar ik rond de twintigste augustus moest aankomen. Ik was eerst naar Kiel gefietst, in Noord-Duitsland, aan de Oostzee. Daar had ik een avondboot naar Göteborg willen nemen. Ik arriveerde echter al vroeg in de middag in Kiel, geholpen door een sterke rugwind. Nu was er ook nog een middagboot, maar die ging naar Oslo. Dus dan maar naar Oslo. Van Oslo ging het via een wat oostelijker lus - Kongsvinger - naar Trondheim, en dan maar de kust volgen, zo dicht mogelijk. Dit is buitengewoon zwaar fietsen, heuvel op, heuvel af, fjord over, enzovoort. Het plan bleef erg vaag: iedere dag nog iets verder, en vooral zoveel mogelijk verder. Wat vooral ideaal is van een zee van tijd zoals de zes weken die ik tot mijn beschikking had, is dat je de eerste weken kunt doen alsof de tijd niet bestaat. Dat brengt een prettige geestesgesteldheid met zich mee die erg verslavend werkt en die ik iedereen toewens. In die toestand kwam ik daarna tot Bodø, aan de Noorse kust en direct tegenover de Lofoten, en met het veer over naar Moskenes, het zuidpuntje van de Lofoten, en nu tot Andenes, het noordpuntje van de Lofoten en weer ruim tweehonderd kilometer verder. Beslissingen moesten nu toch een keer genomen worden, want die zesweekse idylle duurde nog maar een dikke twee weken. Dat ronden van de Botnische golf zou inmiddels wel gaan lukken, want ik was nu al noordelijker. Dus nogmaals: waarom zou ik eigenlijk niet naar Noordkaap gaan?
Waarom is Noordkaap, Nordkapp in het Noors, eigenlijk zo genoemd? De naam suggereert dat Noordkaap de noordelijkste kaap is. Waarvan? Van Europa. Het noordelijkste punt op het Europese vasteland dus. Right? Wrong! Pak de kaart er maar bij: Noordkaap ligt namelijk op een eiland. Het is een kaap op het eiland Magerøya. Het noordelijkste punt van het vasteland ligt zo'n honderd kilometer oostelijker, bij de plaats Mehamn, op het schiereiland Nordkinnhalvøya. Maar het is nog iets gekker, want zelfs op het eiland Magerøya is Noordkaap niet de noordelijkste kaap. Die eer gaat namelijk duidelijk zichtbaar op de kaart naar een ongeveer even grote slinger land vijf à tien kilometer westelijker. Ik werd nu wat wantrouwig. Is het noordelijkste punt van Europa hier eigenlijk wel in de buurt? Ligt dat misschien niet juist ergens in Rusland? Het stond nog wel vagelijk in mijn geheugen, dat als je van Noorse kust naar het oosten gaat, de kustlijn geleidelijk zuidelijker komt te liggen, en je in Rusland eerst het Kola schiereiland krijgt, met Moermansk, waarna een forse binnenzee de kustlijn verder zuidelijk drijft. Daarna gaat het ooit weer naar het noorden, met die op de aardbol uitstulpende bult Siberië. Maar gebeurt dat al in Europa, nog voor de Oeral?
Ik beschikte alleen over Scandinavische kaarten, dus kon de vraag niet beantwoorden. Hier kun je leuk weken op zitten broeden, al snellend langs de noordelijke dreven. Wat jaag ik hier na? Heeft dit wel zin? Meer en meer argumenten dienden zich aan.
Als het dan toch alleen maar om een psychologische grens gaat, maar geen geografische, dan kan ik die grens net zo goed verleggen. Waarom zou ik eigenlijk verder willen gaan? Andenes voelt namelijk al helemaal als het einde van de wereld! Waarom eigenlijk? Mijn overduidelijk Nederlandse opvatting van 'het einde van de wereld' is een steeds smaller wordende landpunt, die uiteindelijk in zee stopt. Liefst wat vlak, weinig begroeiing, en bij voorkeur met winderig en ruig weer. Kortom, referentiekader Schiermonnikoog. Dus in gedachten kwam daar een groter perspectief bij, namelijk 'Europa', dat bij Scandinavië begon te versmallen, waarbinnen ik al zo'n 1000 km. langs de kust gesnorkeld had, uiteindelijk op die Lofoten gekomen was, nog kleiner, waar ik opnieuw bij de kust uitkwam, en de begroeiing alsmaar lager en ruiger werd, evenals het weer. Op de Noord-Lofoten zijn er bijna geen bomen meer, maar alleen nog heide, moerassen, mos, en: wilgeroosjes.
Wilgeroosjes zijn een verhaal binnen dit verhaal. Toen ik begin juli vertrok, stonden in Nederland de wilgeroosjes al een maand in volle bloei. Als je langzaam naar het Noorden opschuift, en dat deed ik, verandert er eerst weinig met de wilgeroosjes. Ach, Noord-Duitsland, dat is meer van hetzelfde. Eenmaal in Noorwegen, na de sprong met de veerboot, zijn ze dan echter pas net in volle bloei, zeg, de onderste vijf bloemstengels. Dan gebeurt er weer een tijd niets. Met 'niets' bedoel ik niet dat er geen wilgeroosjes zijn. Integendeel. Noorwegen staat vol wilgen en vol wilgeroosjes. Dus met 'niets' bedoel ik, dat de wilgeroosjes ongeveer net zo ver in bloei staan als 'elders': de dag ervoor. Dagelijks te testen aan honderden wegbermen en paarse verschieten. Zo breng je de tijd dus door als je de hele dag op de fiets en alleen bent. Genieten.
Kom je dan dichterbij de Noorse kust, gaat het ineens weer hard achteruit: ah, hier zijn ze pas net in bloei, niet net in volle bloei, alleen de onderste bloemstengels van de hoofdstengel. Dat blijft dan, aan de kust, weer een hele tijd zo, dagenlang. Wel, langzaam een beetje minder. De overstap naar de Lofoten is weer een reuzestap voor het wilgeroosje. Daar staan ze nog in knop! En in de Noord-Lofoten, nabij Andenes, is nog geen knop te zien en staan ze pas net boven de grond, alsof het, vanuit Nederlands standpunt, pas begin april is. Dat is pas het einde van de wereld!
Twee dingen maken fietsen onaangenaam: regen en, als je 'm tegen hebt, wind. In Noorwegen is er altijd al veel regen en veel wind maar deze zomer wel bijzonder veel. Ik was al bijna een maand onderweg en ik had nog niet één dag zonder regen gehad! En de andere reizigers die ik tegenkwam maar meewarig verhalen vertellen over hittegolven op de Lofoten en bij Noordkaap, en dat je om middernacht nog steeds in 30 graden zit. Tevens las ik onderweg ter verpozing het Alexandria Quartet van Lawrence Durrell: Alexandrië in Egypte, woestijnen, hitte en loomheid. Dit hielp niet echt. Het is een dikke pil, maar ik bracht urenlang door in benzinestations, schuilend voor de stromende regen. Het viel van vocht uit elkaar en ik las het helemaal stuk. Toen dat uit was, schakelde ik dus maar snel over op Knut Hamsun - Noorse auteur uit de eerste helft van de twintigste eeuw -, in de hoop op meer regen. Niks hoor, in 'Growth of the Soil' de ene aardappelmisoogst na de andere, door langdurige droogte. Dus ook dat hielp niet. Aan de andere kant had ik er ook plezier in dat het dagen achter elkaar regende en dat ik daar plezier in had. Dat soort zelfreflectie op regenachtig weer schijnt erg bij vakantie te horen. Altijd in de weer om je spullen droog te houden, dingen met wasknijpers achter je fiets aan laten wapperen en dan zijn ze aan het eind van de dag met een beetje geluk droger dan aan het begin. Een slaapzak die steeds vochtig blijft en broeierig stinkt als je erin gaat liggen. Wat tenslotte ook niet helpt, is kamperen onder de hoogwaterlijn:
Mijn gemiddelde fietsdag eindigt aan de oever van een fjord, in de loop van de avond, liefst in de buurt van een stroompje voor vers drinkwater. In de buurt van Gravvik, ongeveer halverwege Trondheim - Bodø, vond ik een mooi plekje aan het uiterste einde van een lang fjord, overal weelderig begroeid met loofhout en veel bloeiende moerasspirea en, uiteraard, wilgeroosjes. Aan de rand van het water was een mooi grittig veldje spaarzaam begroeid en met veel koekoeksbloemen. Gelukkig wat minder hoog begroeid dan de rest, toch allemaal al druipend van het vocht. Het leek wel wat laag, maar koekoeksbloemen, nee, dat moet toch echt boven de hoogwaterlijn zijn. De omgeving was vergeven van de 'knotjes', die lastige kleine vliegjes die zo klein zijn dat je ze pas opmerkt als ze steken, en het al te laat is.
Ik ga naar bed. Midden in de - wat schemerige maar klaarlichte - nacht word ik wakker omdat er in de voortent iets omvalt. Hm, klonk als een pan. Wat lig ik trouwens merkwaardig te dobberen. Maar ik lig te dobberen! Als ik aan het grondzeil voel, voel ik geen harde ondergrond meer maar geeft het mee. Water. Zeewater! En ik lig dus gewoon op mijn luchtbed op het zeewater te drijven. Nu was ik goed wakker. Wat te doen? Eerst even de binnentent openritsen en naar die omgevallen pannen kijken. Oeps, dat openritsen moet voorzichtig anders golft het water zo naar binnen. Pannen weer rechtzetten. Alsof dat nog veel zin heeft. Heel voorzichtig de rits weer dicht doen. Stil blijven liggen en nadenken. Hm, kennelijk is mijn grondzeil wel erg goed waterdicht, want ik ben al geheel omringd door de zee maar lig zelf nog droog op mijn luchtbedje in mijn warme slaapzak. Wat zou er gebeuren als ik gewoon blijf liggen? Misschien wel niets, en op een gegeven moment zal het water toch wel weer zakken. Dus waarom al die moeite gaan doen?
Het water komt nog wat hoger, en nog wat, en begint nu toch zelfs bij doodstil blijven liggen langzaam over de tien centimeter opstaande rand van mijn grondzeil de tent binnen te stromen. Nu gaat het toch echt mis, want ik zie daar mijn fietstassen naast mijn luchtbed ook al in het water staan. Actie dus, en nu snel.
Luchtbedden drijven, dat is handig. Ik ga dus van het luchtbed af, met beleid, zodat het niet omkiepert, en de tent uit. Van daaruit leg ik alles wat echt droog moet blijven op de slaapzak, op het luchtbed. Boeken, kleren, fototoestel en papieren. De rest is inmiddels grotendeels toch al doorweekt en gaat mee met mij de wal op. Tent en fiets laat ik gewoon in zee staan. Alles waar ik nu nog aan ga zitten zal immers drijfnat worden, en luchtbedden kunnen zo hoog drijven als ze willen. Door het water waad ik de 20 meter naar de echte wal. Het is nu half twee 's nachts. Maar, uiteraard, klaarlicht.
Aan de kant wring ik mijn natte spullen uit. Het eten kan ik allemaal weggooien, en de fietsreparatiespullen zijn doornat met zeewater. En nu maar wachten. Welke kant stroomt het water inmiddels op? Is het echt zeewaarts, en de vloed voorbij? Of is dat toch gewoon het effect van het stroompje dat hier in de baai uitmondt? Of is het toch weer landinwaarts? Shit, wat stikt het hier van die rotvliegjes. Ik ga maar even op het asfalt van de weg zitten uitdruipen. Gelukkig is het niet koud. Ja, nu gaat het toch echt weer zakken. Even naar de tent lopen. Nee, nog niet genoeg. Nog een halfuurtje wachten. Ja, nu wel. Het grondzeil is nog steeds waterdicht. Helaas is dat nu de verkeerde kant op. Dus dat betekent uitscheppen met een bekertje, en dan uitdweilen met mijn handdoek, en verder dweilen en nog wat nadweilen. Net op tijd, zie ik: bij een luchtbed dat echt in het water ligt te dobberen, kruipt het water langzaam maar gestaag capillair van onder naar boven langs de stof. In mijn slaapzak vond ik al lange natte strepen, en het onderste deel ervan was sowieso doorweekt en had kennelijk in het water gehangen. Hup, alle spullen weer van matras en slaapzak af. En ik er weer in. Met kleren aan, om niet helemaal het gevoel te krijgen in een zak water te liggen. Even op de klok kijken. Het is nu half vier. Over twaalf uur is het weer hoogtij. Doorslapen.
Laat op de ochtend werd ik weer wakker, iets uitgeslapener maar toch wat vermoeid. Dagen ben ik nog bezig geweest om natte dingen weer droog te krijgen. Wat is hiervan de moraal? Koekoeksbloemen zijn zoutminnend.
Fietsen is een vreemd soort verslaving. 's Ochtends kun je bijna niet op je fiets komen van sufheid en ellende, en 's avonds kun je bijna niet van je fiets af komen zo hyper word je van de hele dag maar door- en verder fietsen. Een uur na de beslissing om nu toch maar echt rustiger aan te doen en ik ben toch echt een idioot om zo maar door te gaan en het regent ook nog, spuit het bloed ineens weer door je aderen en kun je onvermoeibaar nog uren verdergaan. Ook de rest van je lichaam wordt er kennelijk wat ongedurig van, lichte ontstekingen van schaaf- of krabwondjes (muggen...) willen maar niet verdwijnen maar worden groter en vuriger, het vochtige weer zal wel niet meehelpen. 'Eten' verwordt langzaamaan tot naar binnen schuiven van vloeibare suiker. Substantiële zaken als brood worden langzaam vervangen door chocola, noten, fruit, cola en koffie. Naarmate dit allemaal extremer wordt, weet je dat de fietsvakantiemoeheid toeslaat en een paar rustdagen hoognodig worden. Of toch pas een paar dagen later?
Ik begaf het dus zelf een beetje, maar het materieel wist er ook raad mee. Voor de tocht had ik de fietsenmaker in Schotland mijn fiets nog een 'grote beurt' laten geven, assen voor en achter doorsmeren, nieuwe ketting en pignon, en nieuwe achterband. In de tweede week, halverwege Oslo - Trondheim, begon het achter (mijn oren, die immers boven het zadel hangen) te kraken en te knallen. Hierop was maar één diagnose mogelijk: asproblemen. Zelfs de standaard eerste-hulp-bij-fietsongelukken, spuitje olie, hielp deze keer niet. En het werd erger. Mijn eerste stop was in een klein dorp, waar een pompstation was met een garagehouder met verdacht schone handen. "Ja, de as," dat dacht hij ook. Dat soort reparaties deed 'ie niet. Ik kon beter doorrijden naar Tynset (50 kilometer verderop). Maar wellicht had hij een sleutel om me te helpen de as losser te maken? "Geen probleem." Met een lossere as kwam ik met veel minder hoorbare problemen verder, maar de vraag was natuurlijk: hoe lang? Gelukkig tot Tynset. In Tynset kwam ik vlak voor sluitingstijd bij de sportzaak aanfietsen. (In Noorwegen zijn alle fietsenhandelaren namelijk sportwinkels die fietsen in het assortiment hebben.) Daar vond ik een oude rot in het fietsvak. En tweehonderd meter verderop een camping.
De volgende morgen had de fietsman de definitieve diagnose gesteld: volledig opgedroogde as en verroeste kogels. (Eh? En die onderhoudsbeurt voor vertrek dan, in Schotland? Dat was kennelijk 'niet goed' gebeurd, om niet te zeggen: waarschijnlijk helemaal niet.) Hij had 't provisorisch gerepareerd, nieuwe kogels, maar met de kanttekening dat het wiel niet meer was wat het geweest was. Misschien kon ik er nog 1000 km mee verder maar misschien ook nog maar 10 km, voordat hetzelfde probleem zich opnieuw zou aandienen. Hij had ook nog een nieuw wiel. Ik was op weg naar Noordkaap, en dat is nog wel meer dan 1000 km. Mooi, dan maar dat nieuwe wiel, graag! Nog een half uur later, en alles was geregeld.
Van mijn achterwiel kon ik nu hopen weinig last meer te hebben. Maar een weekje later begaf mijn achterband het. Langzaam splijtend op de naad bij de velg. Heel langzaam, ik merkte het al fietsend: steeds hobbeliger en hobbeliger rolde ik over de weg. Hm, ook die band was van die geweldige Schotse fietsenmaker. Maar goed, die band had er inmiddels al wel meer dan 2000 km opzitten, dus zo abnormaal was dat nu ook weer niet. Nu deed ik deze observaties op de zatermiddag, ergens halverwege de Lofoten, na sluitingstijd van de winkels. Zou ik op die band Andenes halen, in het uiterste noorden? Ik haalde Andenes, op zondag, en kocht op maandagochtend een nieuwe band, die ik er meteen opzette.
Wat zou er verder nog misgaan? Af en toe een lekke band. Dat is eigenlijk heel normaal, maar ik was nogal gewend aan de luxe van een Giant waar 'nooit wat mis mee was' (ik heb een keer Nederland-Istanboel en terug gereden zonder één lekke band). Weer wat later: weliswaar een nieuw achterwiel, maar toch weer een spaak gebroken in dat wiel. Meteen een noodspaak erin, met een knoop erin omdat 'ie anders veel te lang was. Dat hoort vast niet zo. Maar die knoop zit nog steeds, ik vind het eigenlijk wel grappig en laat 't maar zo.
Behalve de fiets, en jezelf, kunnen er nog andere dingen stukgaan. Een paar dagen na het onderzeekampeerincident begaf mijn primus het:
Bij de kanovereniging baarde ik altijd al veel opzien met mijn 25 jaar oude Optimus petroleumvergasser. Enorm kabaal, maar sneller dan alle anderen kon ik er water mee aan de kook brengen. Altijd wat prutsen met spiritus, en dan pompen tot de petroleum op temperatuur is. Een paar jaar terug leek ik 'm al bijna te moeten opgeven, omdat de plek lekte waar je bij gebruik iedere keer de brander op het reservoir schroeft. Dit bleek uiteindelijk te komen, omdat het lood was uitgelubberd dat de pakking afdichtte. Het was te verhelpen door het wat terug te meppen naar waar het hoorde en er nog een loden ringetje bij te stansen. De pomp was een ander teer punt aan de brander: metaal blijft, maar leer vergaat. Ik wist al jaren dat het half afgesleten was, maar het functioneerde nog steeds. Nu echter, op een avond bij het aanmaken van de brander, voelde ik ineens de weerstand wegvallen. En ja hoor, het laatste flintertje waar het leertje nog mee vastzat aan het pompje was nu ook afgebroken. Het had vast ook niet geholpen dat de primus een paar dagen daarvoor stevig gezouten was, na mijn onderwater-kampeerincident. Weg pomp. Een geluk bij een ongeluk was - je moet het altijd positief zien -, dat de primus al wel brandde toen de pomp het begaf (en zo'n apparaat houdt druk, als het eenmaal brandt, hoef je niets meer te doen). Dus die eerste avond had ik nog thee en koffie.
Vervangen leek lastig: het leertje was kennelijk gemonteerd tussen geklonken metalen onderdelen van het pompje, waar nu alleen nog wat zichtbare rafels restten, zodat ik niet alleen een nieuw leertje maar een heel nieuw pompje nodig zou hebben. Van een 25 jaar oude Optimus? No way dat dat nog zou lukken, zelfs niet in Scandinavië. Echter, in mijn eentje, wildkamperend, en in Scandinavië, word je koppig van dit soort onmogelijkheden. Meteen weggooien? Mwah, watjes doen dat! Laten we eens kijken wat ik allemaal bij me heb in mijn tasjes en reparatiesetjes. Om te beginnen kan ik ook leukoplast om het zuigertje doen, in plaats van leer. En dan een beetje smeren met olie. Dit lukt wel aardig. Hiermee kon ik één keer de brander aan de gang krijgen. Dan schuift de pleister er echter weer af, blijkt, dus daar schieten we niet echt mee op. Zou ik nog een andere oplossing kunnen bedenken?
Pomp, pomp, wat heb je altijd bij je op fietsvakantie? Een fietspomp! OK, dus als ik nu een fietsventiel weet te monteren op mijn primus, dan kan ik 'm gewoon oppompen met de fietspomp. Bovendien zat de ontsnapping ergens dieper in het apparaat, ik hoefde dus niet bang te zijn dat de druk wegviel door de pomp eruit te halen, en ik hoefde alleen maar een opzetventiel te monteren, zo'n verloopstukje van Frans naar Engels ventiel. En dat had ik bij me. Weer veel kliederen met leukoplast: ik moest het verloopstuk zo dik krijgen, dat het gat van de pomp in de primus goed afgesloten werd tijdens het pompen. Dit was lastig. En ook dat lukte één keer. Daarna heeft de leukoplast zich gevoegd naar het gat waar je het tegenaan duwt, en duw je het erin. Wat was vooral het probleem: fietspompen is kracht zetten, maar tegen een primus kun je je niet goed afzetten. Die valt dan om. En met brandende spirutus en petroleum erin en erom, is dat niet handig. Zo niet gevaarlijk. Dit moest dus nog verbeterd worden.
Ik had nu echter de smaak te pakken. Als het probleem was dat ik het ventiel het pompgat indrukte omdat ik kracht zette voor het pompen, wel, dan moest ik dat zien te verhinderen door het ventiel te 'verbreden' met een hard plaatje dat het pompgat niet in kan en het daarom bij kracht zetten tegelijk afdicht. Plaatje, plaatje, ja, waar vinden we nu weer een plaatje. Bedenk dat dit soort oplossingen worden bedacht terwijl ik voor de tent zit, met alleen reisbagage als rommelhok. De oplossing was de zorgvuldig op maat gesneden dikke dop van een colaflesje, daarachter nu weer prutsen met leukoplast, en het een beetje conisch aanbrengen zodat door het kracht zetten tijdens het pompen de afdichting nog beter werd. Dit was de definitieve oplossing! Hiermee heb ik het nog een paar weken uitgehouden.
Overigens krijg je met een fietspomp de druk in de brander niet zo hoog als met het originele pompje. Dat ligt waarschijnlijk aan de veel grotere luchtkolom die je moet samenpersen. En, trouwens, deze fraaie oplossing bedacht ik pas ver na de beslissing om wel of niet naar Noordkaap te fietsen: toen was 't nog stuk!
Naarmate ik meer rondtrekkende fietsers onderweg tegenkom, des te meer daalt mijn humeur. Als iedereen hetzelfde doet wat ik ook leuk vind, dan wordt het voor mij gewoon wat minder leuk. En dan nog al die motorrijders, ook al kennelijk onderweg naar het noorden. Een hype! Wat heeft dit voor zin? Vreemd genoeg kom je weinig fietsers tegen die dezelfde kant opreizen als jij. En dit is niet 'logisch', maar echt vreemd, want zelfs als je aanneemt dat iedereen in hetzelfde tempo achter elkaar aanfietst, dan zou je elkaar in Noorwegen toch steeds tegen moeten komen tijdens het wachten op de veerboten, die immers al het tussenliggende verkeer reguleren. Ik fietste zegge en schrijve één andere fietser achterop. De anderen die ik tegenkwam, tientallen, gingen allemaal van noord naar zuid. Ik sprak er maar sommigen, dus ik weet niet of dit vermoeden waar is, maar ik vermoed dat veel van die fietsers eerst zo snel mogelijk door Zweden heen linea vrij recta naar Noordkaap gingen, gedreven door psychische dwang, zal ik maar zeggen, en daar niet te laat in het seizoen wilden arriveren (dat wil zeggen, niet te ver na 21 juni, als de zon het hoogst aan de hemel staat), en daarna via een schilderachtiger route, namelijk de Noorse kust, geleidelijk weer terugpeddelden. En dat was dan half juli, en daarom kwam ik ze allemaal tegen. Niet zo heel slim, bedacht ik, die route, want de heersende windrichting is zuidwest en die knalt het hardst tegen je aan langs de kust. Ik had 'm daarentegen juist mee, en hoopte op minder tegenwind op de terugweg, die immers door het binnenland zou voeren.
In 1980 ben ik al eens naar Noordkaap gelift. Uiteindelijk niet naar Noordkaap zelf maar naar een van de volgende kapen, en de kleine haventjes Vardø en Vadsø aan de Barentszee. Maar terug via de weg langs Noordkaap, Alta, en Tromsø. Bij Tromsø zou ik die weg weer kruisen, of eigenlijk in andere richting vervolgen. Dus waarom nu niet eens een andere route?
Bovendien is Tromsø - Noordkaap de grote weg. Totnutoe kon ik nog via secundaire wegen vrij rustig langs prachtige fjorden fietsen. Die laatste 500 km naar Noordkaap kan alleen langs de grote weg, die immers de enige weg is in de wijde omtrek.
En daar komt nog bij dat, hoewel ik al vanaf Trondheim zeer dicht langs de kust kon scheren, dit nu afgelopen zou zijn, want de grote weg lag wel langs de fjorden maar meer landinwaarts. Dicht langs de kust leek me mooier, vooral vanwege de oneindige vergezichten bij helder weer. En er was een duidelijk alternatief: de Hurtigruten. Dit is de kustboot die van Bergen af de hele Noorse kust langsvaart tot aan Kirkenes, bij de Russische grens, en vice versa. Na Tromsø vaart 'ie minder binnendoor, van de oceaan afgeschermd door eilandjes, maar ook grote stukken buitenom midden op de oceaan. Dat leek me wel interessant, de kaart beloofde bovendien zicht op verschillende gletschers, en ik had verschillende mooie verhalen hierover gehoord. Zou dat geen mooie afwisseling zijn voor het oplopen van een fietsneurose op de grote weg?
De boot zou me bovendien twee dagen schelen op het tijdschema. Omdat ik altijd veel te optimistisch inplan, waarom zou ik daar deze keer nu niet eens van tevoren rekening mee houden, en wat eerder dan te laat nadenken over de route? Ik wilde de 18de augustus in Helsinki aankomen, met een dag speling, en ik mocht voor de terugreis toch wel twee weken fietsen berekenen, plus wat rustdagen. Kortom: ofwel nu voor Noordkaap kiezen, ofwel straks het laatste stuk alsnog de trein moeten nemen. En in Finland is het een landklimaat, dus daar is het weer vast mooier, en waarom zou ik bij mooi weer in godsnaam in de trein willen gaan zitten, en in Finland kan ik gewoon kleine weggetjes uitzoeken, en ik ben nu moe, en ....
Wat moet ik nu doen? Wel, of niet, naar Noordkaap?
Van Andenes ging ik per veerboot, een lang stuk over open zee, naar het Senja schiereiland. Dit is een nieuwe bootverbinding, die erg gunstig is voor toeristen die de kust willen blijven volgen. Ik zou de kustboot - Hurtigruten - richting Noordkaap in de plaats Finnsness kunnen pakken. Het was koud, nat, en het woei hard. Om van Senja naar Finnsness te komen moest ik terug naar het zuiden, over een bergpas, met wat resterende sneeuwvelden hier en daar, half verscholen tussen de laaghangende bewolking, en keihard tegen de wind in. Wat zou ik blij zijn als dat voorbij was! De grootste trol ter wereld was een welkome aanleiding voor een pauze. Onder gegiechel van de bediening werd mij gifgroene aardappelpuree met knakworstjes opgediend. Deze uitspanning is namelijk een kinderattractie rond een tien meter hoge trollepop, met 'griezelgerechten' op het menu. Maar droog en warm! Dichterbij Finnsness luste de weg weer naar noord, en met de wind weer in de rug besloot ik op het allerlaatst t'och maar niet naar Finnsness te gaan, maar naar Tromsø, n'og een dag verder fietsen. Weer uitstel! Met de wind in de rug bleef ik die avond maar doorfietsen en doorfietsen, nog uren en uren, en nét voor een nieuwe stortbui de tent op in de bosjes aan de kant van de weg. Vroeg in de middag van de volgende dag kwam ik in Tromsø aan, via een van die mooie hoge boogbruggen waar Noorwegen zo dik mee bezaaid is. Zou ik, zou ik niet, ... Het stroomde van de regen, die hele dag al: ik ga niet naar Noordkaap fietsen maar neem morgen de boot! Linea recta ging ik naar de rederij om die boot te boeken. Zo, nu is het onherroepelijk. En nu naar een warm hotel.
Als je dagenlang met weer en wind gefietst hebt en zelfs de buitenlucht steeds kouder wordt, is het Comfort Hotel Tromsø het absolute paradijs. Noorse hotels doen altijd aan zomeraanbiedingen. Waarom is me eigenlijk niet helemaal duidelijk, want in Nederland is de zomer het hoogseizoen en zijn de prijzen dan juist hoger en niet lager. 'Aanbieding' betekent in Noorwegen dat je dan voor de spotprijs van maar 75 euro (500 kroon) kunt overnachten, maar daar krijg je dan ook wel een verwarmde kamer voor, met TV, en zowaar met ontbijt en met wat ik maar een souper zal noemen: de receptioniste kondigde dit aan als een avondbuffet, vanaf zes uur geserveerd, voor diegenen die n'a het diner nog honger hebben. Hierop wil een hongerige fietser zich natuurlijk graag storten, en zoiets moet je trouwens sowieso niet tegen een Hollander zeggen. Ik ging dus niet uit eten en klokslag zes naar de eetzaal. In alle rust en stilte kon ik mij tussen de weinige overige gasten volstoppen met vijf soorten ingemaakte haring en leverpastei en kazen, en toe koffie met zelfgebakken wafels. Een voorgewarmd wafelijzer stond namelijk klaar met een kom deeg ernaast, waarmee je leuk kon experimenteren en het resultaat met slagroom en jam oppeuzelen. Niet slecht! Ook hadden ze in dit hotel voor de gasten, volgens hun eigen zeggen meest handelsreizigers en andere zakenlieden, een stripbibliotheek met alle Lucky Lukes, enige jaargangen Donald Duck, vooral d'at is uiteraard onmisbare kost voor de vermoeide mens, en nog veel meer. Helaas vrijwel allemaal in het Noors. Een beetje uit je hotelkamer naar de eeuwigdurende regen staren, omringd door opgehangen slaapzak en drogende kleren, en ervan genieten dat je daar niet doorheen hoeft te fietsen. Dan de halve nacht films op TV zappen.
De kustvaartdienst Hurtigruten vertrekt iedere dag op hetzelfde tijdstip. Ik had geboekt op een van de oudste en kleinste boten van de maatschappij, de MS Lofoten. Dat leek me leuker dan zo'n moderne oceaanreus, die er ook waren. Na de hele dag rondhangen in Tromsø, beetje in de regen en kou rondlopen, kon ik 's avonds tegen zessen met de fiets de boot op. Ik prees mezelf gelukkig: op goed geluk had ik een tweepersoonshut geboekt, in de hoop die voor mezelf te hebben, en dat was ook zo. De MS Lofoten is een mooi oud schip met een jaren-vijftig gevoel, vol glanzend gelakte houten lambrizeringen, koperen glimmende patrijspoorten, en overal smalle doorloopjes naar open dek met waanzinnig dikke deuren. Helemaal niets van al dat gok- en nachtclubgedoe van grote boten. Weliswaar een 'a la carte restaurant, maar verder een (ook al) jaren-vijftig buffet voor de gewone man, aardig wat chroom, met zo'n tien tafeltjes. Er zijn voornamelijk oudere echtparen op zo'n boot, veel Amerikanen en Duitsers, en een kluitje rugzaktoeristen die op het voordek bivakkeerden (hutten zijn duur), en ik.
Het bleef maar regenen. De buitentemperatuur was 5 graden. Was ik nog eens even blij dat ik niet op de fiets zat! Wel jammer van die harde wind, die ik anders schuin in de rug had gehad. En ook jammer van dat zware regengordijn, dat vrijwel ieder zicht op de fjorden ontnam. Eenmaal op redelijk open water bleek dat die harde wind voor nog wel meer zorgde. De wind stond ongeveer dwars op de vaarroute. Het schip sloeg aardig aan het stampen. Alles, ook mijn fiets, werd nog eens goed vastgesjord. Ik keek mijn ogen uit op het achterdek, laagliggend bij het zeeoppervlak. Het schip ging schuin een golf in, en weer uit, en weer in, de striemende regen versnipperde het gladde golfoppervlak, en tegelijk kwamen de bruisende bubbels van de boeg naar boven. Hier heb ik er nog lol in, en alleen een vaag gevoel in de buik.
Binnendeks werd het al wel verdacht rustig. Nog later naar kooi. Midden in de nacht werd ik wakker en gaf ogenblikkelijk over in de wasbak in mijn hut. Gelukkig dat die er was, en dat ik inderdaad de hut voor mezelf had! En vanaf dat moment was het weer net zo mis als ooit met Leendert en Anneke op de niet-Nausikaä. Ik bracht maar één nacht op de boot door. De daaropvolgende dag zou sowieso een hele lange worden, want ik zou pas tegen elven 's nachts van de boot afgaan. Maar het was nu wel een extra lange, omdat ik niets naar binnen kreeg en steeds opnieuw moest overgeven, eerst om de twee uur, en daarna ieder uur, en daarna ieder halfuur.
Iedere paar uur wordt een kleine kustplaats aangedaan. Dankbaar greep ik iedere minuut pauze op de wal aan om even de benen te strekken. Golvend heb ik zo door Honningsvåg, bij Noordkaap, gelopen, tegelijk bibberend van de kou, de natheid, en de ellende, samen met de overige passanten vertier zoekend in de 'shopping mall' die uit één bakker annex café en twee winkels bestond. Na Honningsvåg moesten nog twee andere stops komen voordat ik in Berlevåg van de boot zou gaan. Zou het nou nooit overgaan? Ik was niet de enige die ongelukkig was. Sommige andere passagiers begonnen aardig te morren en te muiten, 'laten we op het vliegtuig naar huis stappen', 'dit is geen vakantie', 'gekkenwerk'. Al die uitzichten en eilanden en gletschers waar ik me op verheugd had, daar was niets van te zien in de stromende regen, 24 uur licht was 24 uur grauw.
Sommige passagiers begonnen wat meewarig naar me te kijken. Ik verloor steeds meer de sociale controle over mezelf, en zat alleen nog maar krampachtig voorovergebogen in een stoel op het - verwarmde - voordek, om de haverklap net zo lang even het buitendek op de vrieskou in, dat ik weer een zakje galspuug kon vullen. Wel, één uur 's nachts, twee uur over tijd, uiteindelijk Berlevåg. Genoeg fut om de fiets nog van de boot te krijgen. Ik was een van de hooguit vijf vertrekkende passagiers. Aan wal meteen een grasveldje op, eerder een zompig moeras, tent opzetten in de nog steeds stromende regen, en eindelijk rust.
In Berlevåg begon ik aan de terugweg naar Helsinki. Hiervoor had ik dus ongeveer twee weken. De eerste week stond in het teken van de spijt. Spijt als haren op mijn hoofd dat ik niet toch helemaal op de fiets naar Noordkaap was gegaan, en in een moment van zwakte had toegegeven aan de bootreis. Maar ik had toch niet kunnen weten dat het zo'n fiasco zou zijn? En onderweg naar het zuiden iedereen maar vragen of je helemaal naar Noordkaap gefietst bent. In plaats van 'nee' begin je dan aan halfzachte uitleg over 'ongeveer' en 'stukje met de boot'. Gruwelijk. Dit hield het spijt-vuurtje wel warm. In feite bracht ik die week grotendeels door met het bedenken van dit verhaal. Eindeloos alle redenen naarboven halen die me tot de beslissing gebracht hadden niet door te fietsen tot Noordkaap. Waarom toch? Waarom? Ligt het soms aan de orgie van nihilisme in de Mishima die ik inmiddels las (Sea of Fertility)? Kon ik niet alsnog terugfietsen naar Noordkaap? Nee, nog eens zoveel honderden kilometers erbij is gekkenwerk. Hoe kon het nu zijn dat ik, die toch altijd afstanden en tijden zo onderschat, nu de moeite om naar Helsinki te gaan had overschat? Want van Oslo langs de Noorse kust omhoog slinger je de hele tijd over bergen, door dalen, en langs fjorden. Maar van het noordpuntje Berlevåg tot Helsinki, dat op ongeveer dezelfde breedte als Oslo ligt, is linea recta 1500 kilometer over vlak terrein, dus moet in 10 dagen te overbruggen zijn. Waarom heb ik daar in gedachten twee weken van gemaakt? Vier dagen niets te doen! Laat ik dan maar in grote lussen gaan fietsen, eerst oostelijk naar de Russische grens en dan weer westelijk naar de Oostzeekust, en veel tussendoor kanoën om toch wat te doen te hebben. Waarom heb ik het niet gewoon wat rustiger aan gedaan in Tromsø, me niet me door vermoeidheid en uitputting op de kop laten zitten maar gewoon, om weer op mentale krachten te komen, een dagje langer in dat glorieuze hotel overnachten en naar Noorse Donald Ducks staren en wafels met slagroom eten. Te laat.
Uit die overpeinzingen werd je dan opgeschud door die ene auto die per halfuur langskwam, of door de rendieren die om de tien minuten de weg overstaken. De rendieren zijn van Lappen. Ze zijn altijd iemands eigendom, maar lopen min of meer vrij rond door de bossen en de velden, omheiningen zijn er niet. Aan auto's zijn ze wel gewend, maar een fietser is toch wel een beetje gek, zo'n zichtbaar mens op een apparaat. Dus dan waggelen ze wat voor je uit over het wegdek, tot ze ergens in de bossage verdwijnen. Zo'n galop-waggelend rendier gaat niet van kloppetieklop, zoals paarden of herten. Het gaat meer van globbedieglob, of nog eerder globbedieglob . Je hoort er niets van! Rendierhoeven hebben zachte kussens, een soort sneeuwschoenen waar ze in de winter mee op de sneeuw kunnen lopen zonder erin weg te zakken. Op asfalt hoor je ze daarom niet. Het is wat komisch, en bijna magisch. Ook zag ik een keer een reusachtig groot, wit rendier, die net als de anderen zachtjes voor me uit over de weg globbeerde! Een betoverende ervaring. Witte - albino - rendieren zijn zeldzaam, hoorde ik later, en hebben zelfs een aparte naam: gabba.
Van de Barentszeekust, bij Berlevåg, verandert het landschap spectaculair snel als je landinwaarts gaat. Heel anders dan de geleidelijke verandering die ik het landschap de laatste 2000 kilometer had zien ondergaan. Maar dat was langs de kust naar boven, en bovendien: met het langzaam opschuivende seizoen mee. Nu ging ik daarentegen loodrecht op de kust landinwaarts: van zee- naar landklimaat, en bovendien: tegen het seizoen in.
Bij Berlevåg groeit alleen nog gras en eenjarig, vaak sterkgeurend groen (alsem). Zelfs geen wilgeroosjes meer! Na de eerste dag, in de beschutting van het rivierdal van de Tana, kwamen de bomen alweer terug, nog wat aarzelend. Het is dan nog eens twee dagen fietsen naar het Inari-meer, in Noord-Finland, grotendeels langs stenig en mossig landschap, dat vrij dun gespikkeld is met dennetjes, eerst nauwelijks een meter hoog, en na die twee dagen alweer metershoog. En plotseling zijn er ook weer wilgeroosjes! Maar nu in late bloei. Na Inari worden de dennen hoger en hoger. Ook passeer je en passant het koudste deel van Finland, een duidelijk teken van landklimaat. De laagst - ooit - gemeten temperatuur daar is 51,5 graden onder nul, eind januari 1999 (Kittilä). Nog een paar dagen zuidelijker is het nazomer. Alle wilgeroosjes allang uitgebloeid, en de rest van die twee weken niets als zaadpluizen die je om de oren vliegen. De wollige pluizen van de wilgeroosjes zijn nauwelijks van die van de wilgen zelf te onderscheiden. Die kiezen echter veel eerder in het jaar het luchtruim.
Op de camping in Inari kwam ik druipend binnenstrompelen, en wat uurtjes later kwam nog iets anders binnengedruppeld en werd naast mij een andere tent opgezet. Eerst dacht ik dat het een ook fietser was, maar later toch geen fiets te zien. Dit bleek Hiro, de - toch - wereldfietser. "I back from Nordkapp. You also go Nordkapp? Si?". "No, but..." "You so close and not go Nordkapp? Why?" "Well, everybody's going there, so I thought I might as well not go there." "?". Enzovoort. Niet teveel van je tandenknarsende spijt laten merken. Hiro is Hiroshige Sakashita ( hiroshige_s@yahoo.com ). Hij is al enige jaren bezig aan een tochtje om de wereld, en wil er nog wel een paar meer op de been blijven. Zuid-Amerika had 'ie al gedaan, en Australië ook. Hij was wel degelijk op de fiets, dus: die stond namelijk onzichtbaar tussen de buiten- en binnentent. Deze voorzorg was, vertelde hij, naar aanleiding van een incident in Colombia waar zijn fiets gestolen was. Dit intrigeerde me allemaal uiteraard wel. Maar ik ben zelden zo'n monomane reiziger tegengekomen! Hij had vrijwel geen benul van het land waar hij doorheen reisde, dat Noorwegen niet in de Europese Unie zat en Finland wel, bijvoorbeeld. Of wat dat eigenlijk was, de Europese Unie. Dat de euro binnen een halfjaar werd ingevoerd.
Hij was indrukwekkend zelfverzorgend en had eigenlijk nauwelijks behoefte aan gezelschap. Nu was ik ook wat solitair deze vakantie. Laat ik hem die komende dagen tot vijf keer tegenkomen! De eerste 500 kilometer in Fins Lapland is weinig keus aan doorgaande routes, dat helpt mee. Mijn kruissnelheid lag marginaal hoger dan de zijne. Ik arriveerde dus vaak als eerste bij de een of andere koffiestop, en daar kwam hij dan wat later binnen, en wisselden we weer wat verhalen uit. Dit ging inmiddels grotendeels in het Spaans, dat hij beter sprak dan Engels. Hij had immers net een jaar een rondje Zuid-Amerika gedaan, en was nog maar een paar maanden in Europa. Dus. Hij schreef voor de kost in een Japans tijdschrift voor fietsers. Hij kon er wat exemplaren van laten zien. Met foto's van zichzelf op de fiets in Machu Pichu, Peru. Dat soort dingen. En dan weer naar de volgende pitstop. Deze keer: Rovaniemi.
Rovaniemi ligt precies op de poolcirkel. Na Tromsø was dit weer de eerste 'grotere' stad waar ik doorheen kwam. De eerste stad met een boekwinkel! Mijn voorraad was gevaarlijk geslonken - de dikke Mishima ook uit - en hier kon ik bijladen. In Rovaniemi stonden we naast elkaar op de camping, en deelden de pot. Wel, bijna dat bleek namelijk een stap te ver. Maar we gingen tegelijkertijd koken en tegelijkertijd eten, en wisselden beleefd wat spijzen uit (zo'n beetje van: macaroni met makreel in tomatensaus en uien, tegen rijst met makreel in olie en peen en uien). Een stap vooruit in de communicatie, had ik al besloten. Maar dat was te optimistisch. De volgende ochtend wat ontbijten en frutten en rommelen rond de tent, en even voorovergedoken in de tent de slaapzak oprollen, en toen ik mijn hoofd weer naar buiten stak was hij vertrokken. Exit Hiro. Een paar uur later zag ik hem toch weer voor me fietsen, em kwam ik hem langzaam achterop. Hij sloeg een zijweg in die daarna parallel aan de hoofdweg een paar honder meter daarvan verwijderd verderging. Ik fietste over die hoofdweg langs hem heen, en hij zag me niet, in snelle fietsgedachten verzonken. En ik dacht ook, ach, laat nu maar zitten. Weer exit Hiro. Maar nu echt. Doorploegen tegen de wind in. Ik ging nu richting oosten, naar de Russische grens, beginnen aan mijn lus om tijd te winnen.
Halverweg de terugreis naar Helsinki werd het weer langzaam beter, konden mijn winterhanden vol kloven van de kou en de regen weer bijkomen, en ontdekte ik al snel dat ik alsnog de afstand naar Helsinki zwaar onderschat had. Maar inmiddels zat ik heel oostelijk in Finland, tegen de Russische grens aan. In toenemend tempo werd het aanpezen en geheel kilometergericht tochtplannen. En constant tegen de zuidenwind inploegen, dat stuurde de planning natuurlijk ook in de war. Een nieuw thema dook op om me dagelijks bezig te houden: totnutoe had het iedere dag van deze tocht geregend, toch al meer dan vijf weken. Zou het nu tot het laatst toe iedere dag blijven regenen?
De oostgrens van Finland is uiterst stil en eenzaam. Niets dan bomen en nog meer bomen. Van de meren zie je weinig. Je kunt vlak langs een oever fietsen zonder iets van dichtbij water te merken, door die paar meter bomenrij die je ervan scheidt. Plotseling een wegdeel vol miniscule dennetjes, die nog even illustreerden hoe ruig het er hier in de winter toe kan gaan. Mooi materiaal om een bonsai-kwekerij te beginnen, en apart hoe zo'n grootschalig en schijnbaar eentonig landschap in details weer heel bijzonder kan zijn. Even opfietsen met een eenzame Finse fietser, iets in de informatica, ging jaarlijks in Australië overwinteren als hier de eeuwige nacht heerst. In Kuhmo nog een korte luxestop in een hotel waar ik een kamer met eigen sauna had. Ergens rond Kuhmo stopt het met die rendieren op de weg, en kom je echt weer in de bewoondere wereld van weiden, hekken, en donkerder bossen. Landschap dat in zuidelijke, westelijke, of oostelijke richting van hier tot Rusland, Polen, Duitsland, of Nederland weinig verandert. Het weer werd steeds fraaier en fraaier, maar - ik begon het nu te wensen in plaats van te verwensen - toch iedere dag nog even een buitje. Ik kwam precies bij de Russische grens aan de Oostzee uit. In zuidelijke richting bij wijze van spreke een uurtje varen naar Estland, naar het natuurgebied waar ik in 1998 was geweest, en in oostelijke richting een uurtje varen of rijden naar St Petersburg, waar ik twee maanden daarvoor nog gestaan had. Ik ging naar het westen, langs de Oostzeekust naar Helsinki. De wind draaide ogenblikkelijk bij en kwam nu hard uit het westen. De rush op de laatste dag terug naar Helsinki eindigde in Porvoo, een oude havenstad van nog Zweedse koloniale allure. Helaas kon ik die niet uitvoerig bewonderen, omdat een kwartier na aankomst het enige en laatste museumtreintje naar Helsinki vertrok. Dat wilde ik niet laten gaan! Geen drup regen die dag. De enige zonder regen.
En hoe noordelijk is Noordkaap nu, in Europa? Veel later thuis biedt de atlas uitkomst. De ietwat denkbeeldige grens tussen Europees en Aziatisch Rusland is de Oeral. Die verloopt in zee net onder de 70ste breedtegraad, zo'n beetje waar het eiland Nova Zembla tegen het Russische vasteland aanhangt. Dit is dus minder noordelijker dan Noord-Noorwegen, dat 71 graden haalt, zelfs zonder het eiland Magerøya waarop Noordkaap ligt. Pas in Russisch Siberië komt het - inderdaad - weer noordelijker, en heel wat noordelijker zelfs, daar gaat het vasteland tot ongeveer 78 graden noorderbreedte. Maar ja, Azië telt niet. Dus in Noord-Noorwegen is inderdaad het noordelijkste vasteland van Europa.
De gevolgde route in vogelvlucht: Nederland - Bremerhaven - Itzehoe - Kiel - boot - Oslo - Kongsvinger - Elverum - Tynset - Trondheim - Brekstad - Namsos - Brønnøysund - Sandnessjøen - Bodø - boot - Sørvågen - Stokmarknes - Andenes - boot - Gryllefjord - Finnsnes - Tromsø - boot - Berlevåg - Neiden (bij Kirkenes) - Inari - Kittilä - Rovaniemi - Taivalkoski - Juntusranta - Kuhmo - Lieksa - Joensuu - Lappenrantaa - Kotka - Helsinki - boot - Travemünde - Bremerhaven - Nederland.
Hors categorie lijk je aan tien redenen om niet naar Noordkaap te fietsen nog een elfde te kunnen toevoegen:
Noorwegen is duur, dat is bekend. Maar wat is nu duur? Iedere keer als ik er weer kom, lijkt het, ook relatief, nog duurder dan de vorige keer dat ik er was. Hotdog, vijf euro, dat is echt gigantisch. Koffie, alles tussen 75 cent en 3 euro. Ach, dat valt eigenlijk best mee. Eenzame fietsers krijgen trouwens vaak koffie voor niets, en tweede, derde en vierde kopjes zijn altijd goedkoper in Scandinavië. Twee keer heb ik in een hotel overnacht, hotels zijn er vanaf 70 euro. Veerboten zijn vanuit fietsersstandpunt erg goedkoop: je betaalt alleen per persoon en niet voor de fiets. Een halfuurtje veerboot kost zo'n 3 euro. Kopje koffie dus. Campings zijn wel betaalbaar maar juist weer relatief duur: je betaalt per tent en niet per persoon. Dit komt dan meestal op 7 à 10 euro. En douchen op de camping is altijd apart betalen, anderhalve euro. Maar je kunt natuurlijk ook overal wildkamperen.