In december 2002 en december 2003 was ik in de Australische Alpen. Wandelen in de Australische Alpen was zo geweldig, dat zou en moest een fantastisch verhaal worden. Beter en geweldiger van ooit. Het kwam er dus al bijna drie jaar niet van, en die foto's lagen maar op me te wachten, deels al gescand en deels nog niet, bij het computertje in mijn studeerkamer. Ik verplichtte me dus tot een praatje over de Australische Alpen voor de wandelclub (de OTMC), moest dus alsnog de rest van de foto's scannen, en van het geheel een presentatie in elkaar draaien. Wel, op de avond zelf bleek dat er geen computer beschikbaar was om de (powerpoint) presentatie te tonen, dus toen ging het alsnog met de echte foto's. Maar zo komt het er nu toch nog van, voor het Nederlandstalige publiek.
Sinterklaas
In december 2002 waren er bosbranden in de Blue Mountains, bij Sydney, maar niet in de Snowy Mountains, bij Canberra, 500 km verderop. De Snowy Mountains staan ook bekend als de Australische Alpen. Ik ging naar die Snowy Mountains. Van tevoren kreeg ik uit de reisgidsen visioenen van lege en eenzame gebieden, iets minder plat dan de rest van Australië, maar toch droog en rood en overzichtelijk. In werkelijkheid zijn die Alpen vrij alpien, minder ruig dan in Zwitserland of Nieuw-Zeeland, maar wel hoog. Mount Kosciuszko, de hoogste berg, is 2228 meter. Het is een oud gebergte, met afgevlakte toppen en hoogvlakten, eerder Noorwegen (Jotunheimen) dan Zwitserland dus. De toegang to Kosciuszko is Thredbo, een imitatie Zwitsers bergdorp met houten chalets en dergelijke. Ik overnachtte in zo'n chalet, gedreven door, inderdaad, tweede-generatie Oostenrijkse immigranten. Het verschil tussen de Europese en de Australische Alpen is dat in de Australische rode papegaaien tussen de sneeuw rondvliegen en voor je kamerraam ronddartelen om de zaadjes en het groen uit de berken te eten, in plaats van kraaien of duiven. (En die berken zijn natuurlijk weer aanplant of uitzaai van ooit in een vorige generatie meegenomen Europese berken.) Het sneeuwde echt! Dat vond ik nog het meest bijzondere. Terwijl voor Australische begrippen 'slechts' even verderop de bosbranden woedden, zat ik in de Snowy Mountains naar neerdwarrelende sneeuwvlokken te kijken. Op Sinterklaasavond, 5 december! En op 6 december was alles wit - er lag nog aardig wat sneeuw op de grond . Bedenk wel, december is in de Australische zomer en bovendien is het ook nog eens in Australië. Maar die 'cold spells' kunnen in Australië net zo venijnig zijn als in Nieuw-Zeeland.
Mount Kosciuszko
Eerst ging ik de berg op, naar de top van Mount Kosciuszko. Thredbo ligt op 1400 meter, de top net boven 2200. Maar ik zag er bijna niets van. Het was een blizzard all the way, en naarmate je hoger kwam werd de kou venijnig en woei het nog harder. Zo rond de top was het -5 graden celcius met echt harde wind en alles verijspegeld - ter bescherming van de hoogveenvegetatie loop je op 'plankieren' - zij het niet van planken maar van metaal, een soort ijzeren roosters. Daar hingen die ijspegels in. Veel meer zag ik ook niet van de omgeving, want recht vooruit kijken was er niet bij met die wind, en het zicht was ook weinig meer dan 30 meter.
De dagen erna trok het weer weer bij, en bovendien zat ik geregeld onder de 1000 meter. Vreemd, hoe snel dat kan veranderen. In mijn herinnering was er eerst een sneeuwstorm en kwam ik daarna bijna van dorst om in de hitte. Daar zat wel een week 'Australian Alps Walking Track' tussen. Maar ook niet meer dan dat.
Brombies
De AAWT is ongeveer 600 kilometer lang en gaat ruwweg van Melbourne naar Canberra. Het eerste stuk wandelde ik de 'track' van Thredbo naar het zuiden, richting Melbourne dus. 'Track' betekent grotendeels karresporen. Maar dan van het kennelijk typisch Australische type dat dagenlang door eucalyptuswoud voert zonder zijweg en zonder een mens tegen te komen. De eerste drie dagen ... was ik inderdaad alleen! De eucalyptus werd afgewisseld met wat dalen en klimmetjes, en oude 'berghutten' - met hout en metalen golfplaat opgetrokken vreselijk gore onderkomens. Gelukkig kampeerde ik. Tot de merkwaardiger zaken behoorden de paarden die je af en toe uit de verte, of uit het struikgewas, aankeken en dan weer verder draafden. In dit gebied leven verwilderde kudden van zogenaamde 'brombies'. 'New Forest Ponies' zou ik argeloos zeggen. Alsof je er zo bovenop kon springen en je laten meevoeren naar verre oorden... Vol kinderromantiek, zo'n wandeling. De dalen waren idyllisch mooi, geen mens te bekennen, fantastische kampeerplekken langs rustig kabbelende beekjes.
Na die drie dagen van eindeloos eindeloos lange karrespoorpaden ging de AAWT echt cross-country de bush in. De AAWT wordt zeer slecht gemarkeerd. Je kunt merken dat de Australiërs minder wandelaars zijn dan de Nieuw-Zeeuwen, maar er is ook gewoon geen beginnen aan: Australië is te groot, en er zijn dus altijd te weinig markeerpaaltjes en dergelijke richtingwijzers. Ter orientatie, beschikte ik over goede topografische kaarten in de 1:100.000 schaal, en de wandelgids 'Australian Alps Walking Track' (door John Siseman). Die wandelgids had twee nadelen: (1) de route werd beschreven op basis van terreineigenschappen als "het derde dal links, dan een halve dag naar het oosten lopen totdat ...", en (2) de route werd de andere richting uit beschreven dan de richting waarin ik liep. In je eentje door ongemarkeerde bush wandelen is niet prettig. Na drie pogingen om de juiste route te vinden, gaf ik het op en ging terug naar de bewoonde wereld. Op de weg terug naar die bewoonde wereld zag ik langs de weg mijn eerste kangoeroe! Een 'wallabie' waarschijnlijk, een wat kleinere kangoeroe. Daar was het nu allemaal om begonnen! Ik was dus toch weer blij.
Omeo
Ik vond een hoofdweg - hoofd-onverharde-weg, dat wel. Na enige uren wandelen in de hitte - inmiddels, vier dagen later, was die sneeuw een verre herinnering - passeerde ik een groepje wegwerkers, maakte een praatje pot, zag nog een kangoeroe, en nog een groepje kangoeroes, en uiteindelijk - ieder kwartier een auto? - kreeg ik een lift, eerst naar een klein dorpje Benambra, en daarna naar het plaatsje Omeo. Daar vond ik een B&B bij Martin de Vries. Nee, ik kende Martin niet, maar in Australië is het net als in Nieuw-Zeeland vergeven van de Nederlanders. Martin was er alweer meer dan dertig jaar. Eerst twee dagen slapen en bijeten. Van mijn 'berg'schoenen was weinig meer over, behalve een pijnlijke herinnering. Die liet in Omeo achter. De rest van de tocht zou dus op sandalen gaan. Dat was meteen wel handig, want dan hoefde ik die sandalen niet meer in mijn rugzak te dragen! Hoe minder bagage, des te beter. Ook nog snel een dik boek uitlezen, weer minder bagage. Na die twee dagen ging ik weer verder. Eerst liften van Omeo naar Mount Hotham. Mount Hotham is inmiddels zo'n 200 kilometer van Thredbo, waar ik de tocht begonnen was, en is al een stuk zuidoostelijker, richting het eindpunt Melbourne. (Het eigenlijke eindpunt heet 'Walhalla', nog zo'n 100 km van Melbourne vandaan - maar dat zegt de modale Nederlandse lezer niet zoveel, vermoed ik.) Mount Hotham is net als Thredbo een wintersportoord, maar in Mount Hotham was nu echt helemaal niets te doen, zelfs geen kopje koffie kon eraf.
Barry Mountains
Dit was weer een wat hoger punt, zij het nog maar zo'n 1500 meter, en vandaar ging ik de Barry Mountains in. Dit bleek een volstrekt eindeloze wandeling over een bergkam op zo'n gemiddelde hoogte van 1000 meter. Prachtige bossen, prachtige eucalyptus-bomen - maar vrijwel geen uitzicht. Bijna alle bomen in Australië zijn van het geslacht (genus) Eucalyptus, al die duizenden kilometers bos en woestijn. Er zijn honderden soorten in dit genus - voor een historische en literaire aubade aan de eucalyptus, lees 'Gum' , door Ashley Hay (Duffy & Snellgrove, Sydney, 2002). 'Gum', of 'gum tree', is het Australisch voor 'eucalyptus' - met alleen maar van die bomen om je heen krijg je na honderd keer eucalyptus zeggen er natuurlijk genoeg van. 'Eucalyptus, eucalyptus, eucalyptus' scoort hoog in de categorie 'kat krabt de krullen van de trap af', terwijl je 'gum, gum, gum' gemakkelijk tot in het oneindige kunt volhouden. De eucalyptus-soort hoog in de bergen heet 'Snowgum' - tevens met een sneeuwwitte bast .
Water
In die 'Barries' had ik me op de bevoorrading en de afstand verkeken. Na een halve dag heel stevig aanpoten vond ik nog steeds geen water. Dan nog maar een paar uur hard ertegenaan. Nog niets. Ik had bijna geen water meer over, ondanks straf rantsoen. Afgaande op de kaart, waarop oude hutten en voormalige waterputten waren aangegeven, daalde ik een heel eind af langs een zeer zwaarlovig bosdeel met een veelbelovende uitdieping die in het midden zelfs groen gras had. Maar meer dan 100 meter lager vond ik nog steeds geen water. Dan maar weer terug, hard zwetend, en nog minder water in het lijf resterend om me op de been te houden. Hm. Eenmaal weer boven, kwam een 'four-wheel-drive' langskarren, met een familie Australiërs op weg naar de barbeque die ze die avond in het bos gepland hadden. "No water? Aye, mate, no worries," en ik kreeg zo een vijf-liter plastic waterzak in handen geduwd. Vol. "Have a nice day!" Handig, die beschermengelen van tijd tot tijd. Die dag kwam ik nog maar weinig verder. Uitgeput kampeerde ik een stukje verderop langs de weg. De helft van dat water ging er zo in.
Slangen
De dag erop, helaas was ik de vorige dag toch maar weinig opgeschoten, toch nog maar eens extra aanpoten. Mijn inmiddels bijgestelde einddoel was een ander bergsportdorp, Mount Buller, en vooral de weer wat hogere en ruigere bergketen die daaraan voorafging, de Razor/Viking Wilderness Area. Onderweg moest je erg oppassen voor slangen. In mijn leven heb ik nog niet zoveel slangen bij elkaar gezien als gedurende die week in Australië. Je hebt zwarte en bruine slangen - ik zit nog een beetje in het daksijs/drijfsijs-stadium wat slangen betreft. Beide ongeveer een meter lang. Die een-meter-lange bruine slangen lijken erg op eucalyptustakken, die ook overal op de weg liggen, dus je moet goed uitkijken dat je er niet op trapt. Het is ook niet zo duidelijk wat je zou moeten doen als je gebeten wordt. Het beste advies 'uit de boekjes' lijkt, vrij vertaald naar mijn herinnering: onmiddellijk op de grond gaan liggen, niet meer bewegen, en een paar dagen blijven liggen. Eerst de tent opzetten? Water bij de hand? Wel, daar kun je leuk een paar uur op losdenken op zo'n lang lang bergpad door de eucalyptussen heen. Gelukkig is er niets gebeurd. Andere enge beesten onderweg zijn de 'bluetongs' - een soort grote dikke salamander. Best heel groot. Inderdaad, blauwe tong.
Het eind van weer een dag. Ik was opnieuw uitgeput - en dat op sandalen - maar vond nu rust bij een van de watertanks die sporadisch op de route geplaatst waren, ten behoeve van de dorstige wandelaar. Sommige - van die je op de kaart aangegeven vond - waren er dus niet, maar andere wel. Die nacht kon ik de slaap niet vatten. Moet ik nu verder, de volgende berg op, de 'Viking', of terug, over dezelfde route, en een lift proberen te krijgen? Het vliegtuig in Melbourne liet niet op zich wachten en ik MOEST persé in Nieuw-Zeeland terug zijn. Beide routes hielden in: eerst 50 kilometer lopen, dan hopen op openbaar vervoer of een lift. Of geen lift... Waarom was ik zo dom om deze hele dag keihard in de richting van het meest onbereikbare punt van de hele route te lopen? Dom, dom, dom. Maar wat doe ik dan nu? Alleen Caesar bracht nog wat verkoeling. Rustig Gallië veroveren, en vooruitplannen. Ik viel in slaap.
Veni, vidi, foetsie
En stond de volgende ochtend heel vroeg op, voor zessen, om zoveel mogelijk kilometers te kunnen maken. Ik moest er die dag zeker 50 halen. De Viking op, of terug? Of toch de Viking op? Of terug? De Viking op! Dit was niet meer een pad, maar wederom 'cross country', met hier en daar een padmarkeerder. Na een drie kwartier die heuvel opsnellen, was ik het spoor al voor de derde keer bijster, en zou voor de derde keer moeten 'backtracken'. Ik bedacht dat dit gekkenwerk was. Zeker 25 kilometer zou ik zo eerst mijn weg moeten zoeken door open eucalyptusbos, op en over de Viking, op gevoel en kompas, en DAN nog ... Dan maar terug. Anderhalf uur na de start was ik dus weer op het beginpunt van die dag. Nog meer tijd verloren. Nu ging het linea recta dezelfde weg van gisteren maar dan terug. Eerst zo'n 10 à 15 kilometer tot een voor de hand liggende splitsing waarvandaan het gestaag naar beneden ging. De eucalyptusbomen werden alsmaar hoger en hoger naarmate je lager kwam, het werden fantastische woudreuzen. Er waren nu ook weer ruisende beekjes, waaruit ik water kon tappen. En echt grote kangoeroes, die verschrikt de bossages instoven als ik daar langs kwam stappen. Mijn voeten werden alsmaar pijnlijker en pijnlijker in die sandalen. Na nog eens 10 kilometer werd het langzaamaan landelijk, werd het zandpad een zandweg, en zakte ik alsmaar verder af richting de bewoonde wereld. Het eerste dorp dat op de kaart stond bleek geen dorp maar een huis. Pech. Het volgende dorp, ditto. Het eerste echte plaatsje was weer zo'n 50 kilometer verderop. Zucht.
Eindelijk kwam daar die ene auto langs. Ik zat wat afgepeigerd langs de weg te pauzeren, op een grasveldje annex rustplaats met - uiteraard - barbequeroosters voor de voorbijgangers, en een van mijn laatste borden havermout met melkpoeder en water te verorberen. De auto was me al bijna gepasseerd toen ik half zwaaiend de weg op wankelde, op beblaarde blote voeten, en hij stopte, liet me mijn boeltje inpakken, en nam me mee, naar Myrtleford toe. Gered.
De droogte in Australië hield aan, en in januari 2003 stond Canberra alsnog in brand. Ook plaatsen als Omeo and Benambra - waar ik de tocht het jaar ervoor halverwege had onderbroken, haalden het nieuws in Nieuw-Zeeland, omdat ze door de vuurzee bedreigd werden. De Pilot Wilderness waar ik doorheen gewandeld was, met die loslopende wilde paarden, was volledig door brand in as gelegd. Het nieuws komt nog veel directer op je over als je het gebied goed kent. Al die beelden van om zich heen slaande vlammen en spuitende brandweergasten verdoven toch wat, op den duur, als je er niet zelf rondgedwaald hebt.
Precies een jaar later was ik opnieuw in Thredbo, om nu de andere richting uit te lopen. Niet naar het zuiden, richting Melbourne, maar naar het noorden, richting Canberra. Een afstand van 250 kilometer, waarvoor ik een dikke week had. Daarvoor moest ik eerst weer Mount Kosciuszko op, de hoogste top van allemaal - 2228 meter. De vorige keer in een sneeuwstorm, deze keer bij prachtig weer, en - zodoende - in gezelschap van tientallen andere wandelaars. Boven de 1700 meter is het hoogveen, grotendeels nog door sneeuw bedekt. En dit golvende landschap met hier en daar hogere uitschieters kun je de hele dag blijven volgen. In feite dagenlang, namelijk tot Canberra. De hoogte zakt enigszins, maar nog dicht bij Canberra heb je uitschieters van 1900 meter. Van de Australian Alps Walking Track was al snel niets te zien. Daar was ik al aan gewend. De eerste markering van de wandelroute zag ik pas op de derde dag.
Halverweg mijn hoge-toppenwandeling werd ik al door een wandelaar geattendeerd op verbrand veen, halverwege de einder. "Jammer dat zoveel is afgebrand hier." "O ja, nog niet gezien, maar nu je 't zegt." "Ja, alles is hier eigenlijk afgebrand afgelopen januari." Oeps. Ik had alleen naar het journaal gekeken, waarin de nadruk ligt op huizen, dorpen en steden. Omeo en Benambra bijna, Canberra de buitenwijken... Maar dat de bergen van voorbij Omeo tot aan Canberra allemaal afgefikt waren, had ik niet meegekregen. Ik ben dus aan een bergwandeling van een week door zwarte as begonnen. Wel, maar zien hoe het uitpakt.
Verbrand bos
Het pakte zo uit: ik heb de hele week door verbrand bos gelopen. En als ik de andere richting uit had gelopen, de route van vorig jaar, dan had ik ook de hele tijd door verbrand bos gelopen. In beide richtingen hemelsbreed zo'n 200 kilometer verbrand, over iets minder breed dan lang, dat is twee keer Nederland! En hoewel deze brand uitzonderlijk was, gebeurt zoiets toch met de regelmaat van de klok zeker één keer in de 25 jaar. Nu is het met 'branden' net als met alles: het is niet zwart-wit, ook al is het in dit geval veel zwart, en in detail bezien is er veel variatie. Je hebt volstrekt kale zwartgeblakerde vlakten met alleen nog incidentele geheel zwarte maar herkenbare onderstammen van bomen, en je hebt ook bossen waarvan alleen de bovenkant er kaal afgeschoren lijkt te zijn maar de bomen onderaan hun blad nog behouden hebben. Een soort vuurstorm die lichtjes overwaait en verderop weer echt toeslaat. Je heb bomen die nog rechtovereind staan maar geheel verbrand lijken te zijn, en dan een paar uurtjes verder net zulke bomen maar die onderaan of midden op de stam uitlopen. Vooral in de wat lagere gebieden was er alweer heel veel uitgelopen, en de ondergrond was overal zo groen en sappig en vers dat het bijna pijn aan je ogen deed. Overal bloemen, en krachtig groeiende kruiden: de zon kwam nu immers tot de bodem, door de kale bomen heen, en de normaal schrale (meest zand-)grond was goed bemest met as. En er was water in overvloed. Dit jaar was een 'natter' jaar, en ik liep zowel door de as maar had ook doorlopend natte voeten omdat ik steeds snelstromende beekjes moest oversteken, tussen de afgebrande bomen door. (VIES dat je daar van wordt...) Ondanks dat het zo een wat curieuze expeditie werd, een week door verbrand landschap heenlopen, vond ik het wel een hele aparte en leerzame ervaring. En er waren dit jaar geen slangen, geen salamanders, geen vogels, vrijwel geen zichtbaar 'wildlife'. Wel kangoeroes, vooral naarmate ik dichterbij Canberra kwam. Goed te zien, met alle ondergroei weggebrand.
De vallei van de kangoeroes
Een van de laatste dagen... In de loop van die dag had ik al steeds meer kangoeroes gezien. Ik vond het helemaal niet meer bijzonder er bijvoorbeeld vijf tegelijk te zien. En die kangoeroes dachten daar zelf net zo over, hoewel ze mij alleen zagen. Ze waren helemaal niet zo schuw. Dit gebied was ook weer iets meer door de brand gespaard. De begroeiing maakte plaats voor een breed dal met grazige weiden. Hee, daar in de verte zag ik wel meer dan tien kangoeroes, en daar nog eens. En - je kon wel een paar kilometer in de verte staren - overal zag je groepjes van die beesten rondlopen. Ik raakte al snel van het pad af, en liep in een ongeveer rechte lijn door de glooiende heuvels en weiden heen. De kangoeroes waren niet erg bang, je kon ze tot zo'n twintig meter naderen. Daarna hupten ze wat vertwijfeld naar iets verderop, tien meter verder of zo, en staarden je wat argwanend of geërgerd aan. Het was me ook nog nooit zo duidelijk opgevallen dat kangoeroes eigenlijk maar grote konijnen zijn, die toch nog steeds doen alsof het gewone kleine en daarom minder zichtbare zijn. Ik zette mijn tentje op een van de vele kleinere verhoginkjes in het dal op, zanderige heuveltjes met een paar centimeter schrale grassprieten begroeid. Met kangoeroes voor me, achter me, links van me, en rechts van me. Die avond heb ik alleen maar eindeloos naar al die spelende, en krabbende, en rondhuppende beesten gekeken. Dat moeten er wel honderden geweest zijn. Het heeft ook wat ontnuchterends om ze daar gewoon als een troep konijnen te zien grazen. Die nacht droomde ik alleen nog van kangoeroes. Toen ik weer wakker werd waren er nog steeds overal kangoeroes. Later lees ik dat "Orroral Valley (...) is home to literally hundreds of Eastern Grey Kangaroos". Indeed.
Deus ex machina
Mijn voedelplanning ging zorgvuldig tot voorbij het einde van de tocht. Toen ik nog maar een dag naar Canberra te gaan had, en verdwalen verder vrij moeilijk leek, sloeg ik aan het schranzen en ging in het groot de resterende havermout met melkpoeder verorberen. Een van de laatste stopplaatsen was een camping met parkeerplaats die nu, na die bosbranden, afgesloten was voor publiek: veel dagjesmensen kwamen daar voor het rotsklimmen, en alle rotswanden waren na de brand instabiel verklaard. (Door de hitte versplintert of verzwakt de oppervlakte van het gesteente. Dus de modale klimmer valt eerder naar beneden, omdat de buitenste lagen het begeven en tegelijk met de bouten en moeren waaraan de touwen vastzitten loskomen van de rots.) Ik moest nog één redelijke top over. Mijn bijna aller-, allerlaatste havermout at ik toen voor de laatste klim op. Hoe zou ik nu precies verder moeten gaan? Mijn wandelkaart hield bij dat gebied op, voor het laatste deel had ik geen kaart gekocht en gehoopt op wat informatie ter plaatse. En het boekje met de beschrijving van de AAWT was wel weer erg summier voor die omgeving, en gebaseerd op een goed gemarkeerde wandeling vanaf hier. Maar zowel de loop van het pad als de markering was allemaal eerder dat jaar in rook opgegaan. Ik staarde maar wat die geblakerde ruimte in.
Toen kwam mij daaruit ineens een joviale Australiër uit de geblakerde bush tegemoet. "Hey, mate." Cowboyhoed op, lang van pas, de perfecte cowboy. Hij liep een rondje bush op de zondag, en zijn auto stond verderop geparkeerd. En hij had een kaart van het gebied bij zich, en net het slecht toegankelijke deel gelopen. Dus ik kon die kaart wel hebben. "No worries. Bye." En ik kon weer verder. Veel klauteren langs een riviertje door een sterk door de brand geërodeerde vallei. Springend van steen naar steen en onder en over zwartgeblakerde stammen klauteren. Daar word je erg vies van - maar dat was ik toch al. Uiteindelijk liep ik toen toch verkeerd, kwam veel te laag de bush weer uit, en wel bijna de helft van de weg weer terug de verkeerde kant op. Zelfs met die goede kaart kostte het toen moeite om me weer de goede kant op te krijgen, eerst de aller-, allerlaatste heuvel op voor de laatste afdaling, maar uiteindelijk kwam ik toch steeds dichterbij het absolute eindpunt van de wandeling, een bezoekerscentrum voor dit gebied; nog een laatste heuvel, en steeds meer groepen wandelaars - en toen was ik bij dat bezoekerscentrum. Toen ik zo weer in de 'beschaafde wereld' terechtkwam, viel me ineens die wolk vliegen op die om mijn hoofd en mijn rugzak rondwalmde. Alsof ik in een stripverhaal rondliep. Heel gênant. Maar bij de receptie van het bezoekerscentrum waren ze wel wat gewend. Aangezien ik inmiddels uren zonder eten had gedaan, eerst wat eetbaars zien te krijgen. Ze verkochten alleen ijs, cola, en zacht snoep. Ook geen punt. Dan maar ijs, cola, en zacht snoep. Na drie dagen zonder caffeïne of suiker is dat alsof je het rechtstreeks in je aderen gepompt krijgt. Het volgende probleem was: hoe kom ik hiervandaan naar Canberra, nog zo'n 25 kilometer verderop? De laatste bezoeker, die dag, aan het bezoekerscentrum, was een Canberraan die me toen in de auto meenam naar de stad. Nog een beschermengel.
2002
2003